Brief van Mesch, maandag 20 juli

Maandag 20 juli 2020

Beste mensen,

Wij mensen zijn blinden. Deze uitspraak komt in een bepaald licht te staan wanneer we het verhaal horen, van zeven blinde mensen die naar een dierentuin gingen, en een olifant mochten voelen. Nadien werden de zeven mensen gevraagd te vertellen hoe volgens hen een olifant eruit zag. De vier mensen die bij de poten hadden gestaan, meenden dat de olifant als een hele dikke boomstronk was. Omdat die vier van de zeven dat dachten, meenden ze het goede antwoord te hebben gegeven. De twee mensen die bij de oren hadden gestaan waren verbaasd over de ervaring van de vier en zeiden dat het eerder een grote tentdoek was. Omdat ze toch alletwee die ervaring hadden mochten ook zij het gelijk aan hun zijde rekenen, vonden zij. De enige die de slurf te pakken had gehad verteld dat de olifant als een grote en dikke slang was, zo een die de brandweer gebruikt. De ziende persoon zal kunnen uitleggen dat ze allemaal gelijk hebben, maar dat de olifant te groot was om door één persoon, vanaf een bepaalde plaats te kunnen voelen. Wanneer we kunnen inzien dat menig meningsverschil te maken heeft met onze onmacht het totaal te overzien, dan kunnen wij op zoek gaan naar iemand die ziet en ons vertelt, enerzijds dat we gelijk hebben, en anderzijds dat de situatie te groot is om vanaf één plaats in zijn totaliteit te beoordelen.

Veel groeten,

Jan Schafraad

Als blinde kan ik alleen maar waarnemen vanuit een bepaalde hoek.

Als blinde kan totaal in het duister tasten wat de ander ziet.

Als blinde kan ik gaan twijfelen aan mijn eigen waarneming
die ik toch oprecht meen te hebben.

Als blinde kan ik gaan twijfelen aan de oprechtheid van de ander.

Gelukkig kunnen wij zienden worden, door lief te hebben.
Iedereen heeft gelijk, en door alle ervaringen met elkaar te verbinden,
wordt de olifant zichtbaar.

Al spreek ik de taal van mensen en engelen, als ik de liefde niet heb,
ben ik een galmend bekken of een schelle cimbaal.

De liefde is geduldig en vriendelijk, zij zoekt zichzelf niet, zij is niet afgunstig,
zij kwetst niet, zij rekent het kwade niet aan. De liefde vergaat nooit. 1. Kor. 13.1-8 Paulus.